Haar ogen vielen op de grond. “Ik schaamde me voor hem. En hij… hij bleef me brieven schrijven vanuit de gevangenis, maar ik antwoordde nooit. Twee maanden geleden belde hij. Hij had zijn tijd uitgezeten. Hij vond me. Ik ontmoette hem… wel, omdat… ik nieuwsgierig was, denk ik. Hij was tenslotte bloed.”
Haar stem trilde. “Hij vertelde me dat hij kanker had. Hij had niet veel tijd meer. Ik kon niet zomaar weglopen en niets doen. Ik bracht hem hier. Ik heb het je niet verteld omdat…” Ze haperde. “Omdat ik dacht dat het misschien zou veranderen hoe je me zag. En we waren zo blij met onze zwangerschap. Ik wilde het niet verpesten.”