De manager kwam terug met een verzegelde envelop, dik en zwaar. Maggie greep hem vast, haar hart bonkte. Ze scheurde hem bijna open, maar trots verstijfde haar ruggengraat. In plaats daarvan droeg ze het als smokkelwaar mee naar huis en legde het op de eettafel waar Daniel ooit de ochtendkrant las.
Urenlang omcirkelde ze de envelop, zette thee die ze niet dronk, vouwde de was op die had kunnen wachten. Uiteindelijk verbrak ze de verzegeling. Binnenin zat geen verklaring, maar een andere aanwijzing: een visitekaartje van een advocatenkantoor en een briefje in Daniels handschrift – “Vertrouw me maar.”