Evan en Lara waren al zes rustige jaren getrouwd, het soort dat gebouwd was op routines die ooit geruststellend aanvoelden – gedeelde ontbijtjes, weekendboodschappen, vermoeid gelach na lange dagen. De laatste tijd was de warmte tussen hen echter afgenomen. Gesprekken werden korter, glimlachen trager en er bleef iets onuitgesproken hangen in de pauzes.
Hij vertelde zichzelf dat het tijdelijke stress was. Het werk had hen allebei uitgeput en Lara leek bijzonder gespannen – ze sprong op bij plotselinge geluiden, controleerde sloten twee keer, drentelde door kamers met een verstrooide air die ze niet kon verklaren. Evan probeerde de spanning te negeren en hield vol dat ze gewoon een beetje lichtheid nodig hadden, een herinnering aan makkelijkere dagen.