De nachten dat ze zijn voetstappen boven haar hoofd hoorde kraken, zijn lange uren van ijsberen die eindigden in stilte als de rest van het huis sliep. Als kind was ze ooit de trap op geslopen en had ze haar oor tegen het hout gedrukt om zelfs maar een gefluister op te vangen. Ze had zich toen een schat voorgesteld, of misschien gereedschap dat te gevaarlijk was voor kinderen.
Nu ze eindelijk binnen stond, wist ze dat het geen van beide was. Wat hij hier ook had verstopt, het was zwaarder dan dingen. Ze aarzelde om verder te gaan, verwachtte bijna dat hij in de deuropening zou verschijnen om haar uit te schelden zoals hij ooit had gedaan. De gedachte deed haar polsslag versnellen. Ze was geen kind meer, maar toch kwam de oude angst terug, vermengd met verdriet op een manier die haar uitholde.