Mijn dochter en niet mijn dochter; een gelijkenis die ik niet onder ogen kan zien. Miriam drukte haar hand voor haar mond, de woorden vervaagden door haar tranen. Al die jaren had ze gedacht dat de verandering haar schuld was, dat ze iets onvergeeflijks had gedaan bij het meer.
En hier was de waarheid, geschreven in zijn eigen hand: hij had haar aangezien voor een geest, haar straffend voor echo’s die ze nooit had gekozen om te dragen. De oneerlijkheid ervan brandde door haar heen. Ze wilde het dagboek door de kamer gooien, tegen de herinnering aan hem schreeuwen, eisen waarom hij niet sterker was geweest, waarom hij haar niet had gezien in plaats van Ruth.