Niemand zei iets. Dat hoefde ook niet. Hij kon het zien aan het licht vernauwen van de ogen, de beleefde nieuwsgierigheid, de manier waarop mensen zich een beetje verplaatsten om beter te kunnen luisteren. Hij was de man geworden die ophef maakte. De scène. Het probleem.
Het maakte niet uit dat hij op afgemeten toon had gesproken. Laat staan dat hij had gewacht. Uitgelegd. Gevraagd. Hij had geen ongelijk, maar op dat moment voelde hij zich dwaas omdat hij gelijk wilde hebben. Hij draaide zich langzaam naar voren, opzettelijk. Zijn schouders sloten zich. Zijn mond droog.