Voetstappen naderden door het gangpad, met zachte zolen en ritmisch. De treinwagonbediende verscheen aan zijn rij en duwde een zilveren karretje vol met hapjes en drankjes. “Iets voor u, meneer?” Daniel knipperde met zijn ogen. “Alleen een kopje water, alstublieft. Koud als het kan.” “Natuurlijk.”
Even later overhandigde ze hem een doorzichtige plastic beker die voor driekwart gevuld was met ijswater. Hij knikte en hield het losjes vast. De condens verzamelde zich onmiddellijk op zijn vingers, glad en koel. Hij dronk er niet uit. Hij hield het vast als een anker. Als een buffer tussen hem en de chaos waaraan hij niet kon ontsnappen.