Daniel zat roerloos uit het raam te staren naar de waas van skeletachtige bomen en passerende hoogspanningskabels. Het kopje stond in zijn hand, met druppels water die tot aan zijn knokkels liepen. Hij had geen slok genomen. Hij hield het vast zonder na te denken – als een rekwisiet, als een koord.
Zijn kaak deed pijn van het op elkaar klemmen. Zijn lichaam bleef stijf van alle spanning. En toch… toch… ging het schoppen door. Eerst licht. Nauwelijks aanwezig. Toen scherper. Ritmisch. Hij inhaleerde langzaam door zijn neus. Telde tot vier. De volgende trap landde vierkant. Zijn stoel schokte naar voren. Zijn vingers knepen reflexmatig in de beker. En het water kantelde.