Maya werd wakker door stilte en een doffe, diepe pijn in haar zij. Haar keel was droog, haar hoofd wazig van de narcose. Ze draaide zich om, verwachtte hem te zien in de stoel naast haar. Maar hij was leeg. Geen bloemen. Geen briefje. Alleen het infuus en een verpleegster die het gordijn aanpaste.
Ze knipperde met haar ogen tegen het felle licht. “Is Aiden langs geweest?” vroeg ze met een ruwe stem. De verpleegster aarzelde en zei toen: “Hij is vanmorgen ontslagen. Hij zei dat hij zich goed genoeg voelde om te vertrekken.” Maya’s maag draaide zich om. “Heeft hij geen bericht achtergelaten?” De verpleegster schudde haar hoofd. “Niet dat ik weet.”
Liggend, gestikt en zwak, probeerde Maya te redeneren met de plotselinge holte in haar borst. Misschien zou hij later terugkomen. Misschien had hij gewoon lucht nodig. Maar diep van binnen voelde ze al dat er iets mis was. Er was iets mis. En ze had geen manier om het terug te nemen.