Caleb liep met langzame precisie, zijn ogen scanden de grond en het kreupelhout. Lisa volgde vlak achter hem, haar laarzen kraakte takjes. “Wat zoeken we precies?” “Tekenen,” mompelde hij. “Gebroken takken. Bont. Uitwerpselen. Bloed, als we pech hebben. Het laat een spoor achter, we hoeven het alleen maar te lezen.”
Ze liepen enkele minuten in stilte. Toen wees Caleb. “Daar.” Een half uitgesmeerde pootafdruk in de grond. Niet vers, maar nog niet verzacht door het weer. De voetzolen waren duidelijk. De tenen spreidden zich in een wijde boog.