Lisa stopte naast hem en hurkte laag. Haar adem stokte toen ze instinctief bukte en met een gespannen borst de open plek voor haar afspeurde. Door de bomen voor haar opende zich een ondiepe open plek in een helling die zachtjes naar beneden boog in een geul. En langzaam bewegend door de open plek, laag, sierlijk en krachtig, was een bergleeuw.
Lisa bevroor. Het bewoog met de griezelige stilte van iets dat geboren is om te verdwijnen. Zijn geelbruine vacht glansde tegen het gebladerte. Zijn staart zwiepte als een touw in de wind. En in zijn bek, niet bij zijn staart maar zachtjes tussen zijn kaken, lag een klein, wit bundeltje.