Het welpje likte de laatste druppels water uit de kom, zijn tongetje zachtjes tegen het metaal. Toen het weer opkeek, ging haar hart twee kanten op. Verstand en instinct voerden een stille oorlog. Ze stapte achteruit, sloot de deur voorzichtig en ging meteen naar de telefoon.
Tegen de middag arriveerden de rangers in hun verweerde pick-up, het groen-en-tan logo nauwelijks zichtbaar onder lagen rood stof. Twee mannen. Beiden jong, verbrand, kalm op de manier die kwam door ervaring, klommen uit en begroetten haar met een knikje. “Goedemorgen, mevrouw,” zei de ene. “We kregen uw telefoontje over een verdwaald welpje?”