Het bos fluisterde door het scherm: krekels, kikkers, het zwakke geritsel van iets kleins in het struikgewas. Het was bijna middernacht toen ze wakker werd van het geluid. Een zacht geschraap, als klauwen die over hout slepen. Eerst dacht ze dat het deel uitmaakte van een droom, een half herinnerd geluid dat in de slaap was gestikt.
Maar het kwam opnieuw, weloverwogen en geduldig, alsof iets de rand van het huis zelf aan het testen was. Catherine hield haar adem in. De kamer was verzilverd door het maanlicht dat door de gordijnen naar binnen sijpelde, haar oude klok tikte zachtjes op het nachtkastje. Ze voelde haar polsslag in haar handpalmen. Een ander geluid volgde. Een lage uitademing, een vaag geschuifel tegen de treden.