Op de een of andere manier was het teruggekomen; door hekken, patrouilles, kilometers open land en bos. Ze stapte dichterbij, bijna onwillekeurig, tot haar spiegelbeeld het glas raakte. “Hoe heb je…” fluisterde ze. De welp knipperde met zijn ogen en spitste zijn oren naar het geluid van haar stem. Toen, zonder waarschuwing, draaide het zich scherp om in de richting van de bomen.
Het bos achter hem leek te verschuiven. Een vaag geritsel, zwaarder dan de wind. Bladeren bewogen langzaam. Catherine’s huid prikte. Dat was geen klein dier. Haar instincten namen het over. Ze liep weg van het raam, haar hart bonkte. De moeder, dacht ze. Het moet de moeder zijn.