Elke rationele gedachte vertelde haar hetzelfde: als een volwassen luipaard zijn jong hierheen was gevolgd, stond ze op de verkeerde plek. Ze deed de lamp uit, de duisternis slokte haar spiegelbeeld op, en sloot de deur met stille precisie. Vanuit het raam keek ze toe.
De houding van het jong was veranderd, nu laag en alert. Het staarde naar de bomen, spieren strak als draad. Een enkel geluid kwam uit het bos, een droge tak die knapte onder het gewicht. Toen, langzaam, draaide het welpje zijn kop weer naar haar toe. Zijn blik hield de hare vast, onzeker, bijna smekend.