Het weesluipaard klopte elke ochtend op haar deur. Op een dag liet ze hem eindelijk binnen

Toen bewoog het, niet in de richting van het bos, niet in de richting van haar, maar zijwaarts, van de veranda af glijdend het gras in. Binnen een paar seconden verdween het in het donker. Catherine bleef waar ze was, bevroren tussen angst en nieuwsgierigheid, tot het bos weer stil werd.

Ze wachtte op een ander geluid, een grom, een voetstap, wat dan ook, maar de nacht bood alleen het regelmatige ritme van krekels. Toen ze eindelijk uitademde, was het trillerig en ongelijkmatig. Ze drukte haar hand tegen het glas van het raam, koel en trillend onder haar vingertoppen. Het jong was teruggekomen. En er was nog iets anders geweest.