Ze trok haar laarzen aan, pakte haar zaklamp en stapte de ochtendnevel in. Het bos was koel, vochtig en akelig stil. Geen wind, geen vogelgezang. Alleen haar eigen voetstappen. Als hier nog een welp was, misschien was het gewond, misschien zat het in de val.
Ze zou maar even zoeken, zei ze tegen zichzelf. Lang genoeg om te weten waar ze de rangers later heen moest sturen. Maar toen ze neerhurkte bij de boomgrens en de grond bestudeerde waar het struikgewas dichter werd, stokte haar adem. Het waren geen pootafdrukken. Het waren mensen.