Catherine bevroor, haar hand zweefde net boven de afdrukken. Ze waren diep en recent. De grond was nog zacht aan de randen. Degene die ze had gemaakt was niet ver weg. Ze scande de bomen, het ochtendlicht dat in smalle stroken door de bladeren sneed. Er bewoog niets. Geen geluid behalve het lage gesis van de wind die door de takken woei.
Toch volgde ze het spoor. De voetsporen slingerden tussen de acacia’s en doornstruiken door naar het dikkere deel van het bos waar de lucht koel en schemerig werd. Om de paar stappen stopte ze, luisterde, verwachtte het tjilpen van een vogel of het kraken van een tak te horen, maar de stilte bleef zwaar, onnatuurlijk.