Het weesluipaard klopte elke ochtend op haar deur. Op een dag liet ze hem eindelijk binnen

Haar hartslag versnelde. Door de bomen voor haar brak iets de eentonigheid van het groen, een flits van canvas, de gedempte glinstering van metaal. Ze hurkte laag en bewoog zich tussen de stammen door tot de open plek in zicht kwam.

Een klein kamp. Ruw, maar recent. Een tent half ingestort naast een dood vuur. Een stuk touw. Een lantaarn hing aan een tak, nog steeds zwaaiend. Ze kwam dichterbij, ademde oppervlakkig, tot de details duidelijk werden. Een kooi.