Een geluid doorkliefde de stilte. Een voetstap. Achter haar. Catherine bevroor. Het geluid kwam opnieuw, opzettelijker, zwaarder en veel te dichtbij. Ze draaide zich langzaam om. Een man stapte achter de tent vandaan, zijn gezicht half bedekt met een vale sjaal, de rest overschaduwd door het zwakke licht. Zijn ogen vonden onmiddellijk de hare. Scherp, berekenend.
“Dus jij bent het,” zei hij, zijn stem laag en gelijkmatig. “De vrouw van het gele huis.” Haar hart stond stil. “Wat?” Hij hield zijn hoofd lichtjes schuin, haar bestuderend. “Dacht je dat ik het niet zou merken? Daarbuiten restjes achterlaten voor het welpje, de rangers roepen telkens als het terugdwaalde. Je maakte het makkelijk te vinden.”