Het weesluipaard klopte elke ochtend op haar deur. Op een dag liet ze hem eindelijk binnen

Catherine’s hartslag versnelde. “Heb je mijn huis in de gaten gehouden?” Hij haalde zijn schouders op, een nonchalant en kil gebaar tegelijk. “Ik moest wel. Dat jong is levend meer waard dan dood, maar het bleef maar naar jou terugglijden. Jij bent de reden dat ik hier nachten verspil.” Haar maag draaide zich om. “Je hebt zijn moeder gevangen.”

“Ze is verzekerd,” zei hij onomwonden. “Jij, aan de andere kant, bent een complicatie.” Het luipaard bewoog zich in de kooi, een diep gerommel steeg op uit zijn keel. Het geluid deed de uitdrukking van de man verstrakken. “Rustig,” mompelde hij, terwijl hij naar de tralies keek. “Jij gaat nergens heen.”