Het weesluipaard klopte elke ochtend op haar deur. Op een dag liet ze hem eindelijk binnen

Catherine’s vingers beroerden het koude metaal van het slot. Haar geest schreeuwde om weg te rennen, maar haar lichaam wilde niet bewegen. “Je kunt beter naar huis gaan, dame,” zei hij, dichterbij komend, zijn stem bijna converserend. “Vergeet dit en niemand raakt gewond.”

Het luipaard gromde opnieuw, luider deze keer, zijn ogen wijd en gefixeerd op Catherine of misschien de man achter haar. Hij draaide zich lichtjes om, even afgeleid. Het was genoeg. Catherine trok aan het hangslot. Het metaal kreunde en klikte toen open. De kooideur trilde en zwaaide naar buiten.