Het weesluipaard klopte elke ochtend op haar deur. Op een dag liet ze hem eindelijk binnen

Het luipaard sprong vrij en landde hard met een zwiepende staart. De man strompelde geschrokken achteruit. Catherine rende weg. Takken zwiepten over haar armen, haar adem kwam snel en oppervlakkig. Achter haar klonken chaotische geluiden, een schreeuw, een knal, een grom die de grond leek te doen schudden. Toen kwam een ander geluid dichterbij.

Ze wierp een blik over haar schouder. Het luipaard volgde. Het brak door het kreupelhout als levend vuur, zijn ogen wijd open, zijn spieren golvend van verwarring en woede. Zijn oren waren plat, zijn staart zwiepte, de oertaal van een wezen dat niet meer wist wie te vertrouwen.