Het weesluipaard klopte elke ochtend op haar deur. Op een dag liet ze hem eindelijk binnen

Haar huis stond aan de rand van een kleine nederzetting die te dicht bij het reservaat was komen te liggen. Een dunne rij huizen, bedoeld voor mensen die wel van het idee hielden om “dicht bij de natuur te wonen”, maar niet van de realiteit. De meeste van haar buren waren gepensioneerden, gezinnen of stadswerkers die naar de stad pendelden.

Ze genoten van het uitzicht, klaagden over de apen en belden de dierenbescherming als er een slang hun oprit overstak. Catherine hoorde er niet echt bij. Voor hen was zij “de dierenvrouw”, degene die niet terugdeinsde als er een varaan de tuin in liep of als er een jakhals bij de vuilnisbakken werd gezien.