De dorpelingen keken toe vanaf de kant. Niet met hoop, maar met het soort medelijden dat ze hadden met hen die al half dood waren. Toen de motor tot leven kwam en de kustlijn achter hen begon te krimpen, keek Elias één keer over zijn schouder.
De ketting glinsterde zwakjes onder het oppervlak, liep naar de diepte als een belofte waarvan hij niet zeker wist of hij die wel wilde nakomen. Elias hield één hand op het stuur, de andere op de sonarmonitor. Een vage groene lijn flikkerde over het scherm, de ketting, onmiskenbaar, recht en ononderbroken onder hen. “Daar ben je,” mompelde hij.