“Elias,” zei hij met een holle, ongelovige stem. Er lag een stapel spullen bij de muur, tanks, vinnen, een verroest mes, allemaal smerig van ouderdom en zout. Duikuitrusting. Niet van hen. Elias’ hartslag hamerde. “Iemand anders is hier geweest.”
Voordat Edwin kon antwoorden, flikkerde er licht van dieper in de grot. Zwak, onvast, als de polsslag van een stervende lantaarn. Ze volgden het in stilte, hun laarzen klotsend door het ondiepe, tot de tunnel uitkwam in een kamer die groter was dan Elias zich ooit had kunnen voorstellen.