De ketting eindigde daar en verdween in een massief ijzeren anker dat in de steen was vastgeklemd. En ernaast, half zittend, half tegen de muur, zat een oude man. Zijn baard was gematteerd, zijn huid bleek onder een laag vuil. Zijn ogen fladderden open bij het horen van hun stappen.
Edwin bevroor. Het masker van ongeloof op zijn gezicht barstte open tot iets rauws, trillends. “Pap?” fluisterde hij. De oude man knipperde langzaam, alsof hij uit een lange droom ontwaakte. Zijn stem kwam er krakend uit, nauwelijks ademend. “Edwin…”