De drie gleden onder het oppervlak, in hun geheel opgeslokt door het zwarte water. Het licht van hun fakkels gleed door wolken slib en gebroken steen. De tunnel maakte een hoek naar boven, een grillige kronkel naar wat Elias hoopte dat open water was.
Ze bewogen zich in langzame, afgemeten slagen en wisselden om de paar seconden van regulator. Elke overdracht voelde als een eeuwigheid. Ademen. Passeren. Ademen. Passeren. Halverwege werd de stroming sterker en trok hen naar achteren. Elias’ spieren gilden toen hij harder trapte en de oude man met één arm naar voren trok. De druk in zijn borst werd ondraaglijk.