De ochtend voelde niet meteen goed. Het zonlicht dat gewoonlijk door de gordijnen naar binnen viel leek kouder, de stilte zwaarder. Helen keek op de klok: kwart over acht. Ze waren nooit zo laat. Ze schonk nog een kop koffie in en deed alsof ze de seconden tussen de blikken op het raam niet telde.
Ze probeerde één keer te sms’en: Alles in orde? Toen weer, twintig minuten later: Ben je onderweg? De berichten bleven gemarkeerd als afgeleverd, nooit gelezen. De telefoon lag omgekeerd op tafel, het scherm zwart en onverschillig. Buiten was de straat leeg. Geen autodeuren, geen stemmen, geen gelach.
Tegen de middag was het onbehagen uitgegroeid tot iets zwaarders. Een knoop van schuld die ze niet kon afschudden. Had ze iets verkeerds gezegd? Te streng geweest voor de kinderen die laatste keer? Helen stond bij de gootsteen, haar handen nog vochtig, en staarde naar de rustige straat. “Wat heb ik gedaan?” fluisterde ze.