Ochtenden in Helens huis begonnen altijd met hetzelfde geluid: het geratel van mussen in de verte en het zwakke gezoem van de waterkoker. Ze hield van het ritme, de orde, de kleine zekerheden. Tegen half acht vulde de geur van toast en kaneelhavermout de keuken en was de tafel gedekt, servetten in driehoekjes gevouwen die de kinderen grappig vonden.
Om acht uur precies reed de auto de oprit op. Emma stormde als eerste door de deur, haar rugzak stuiterend en haar lach galmend door de hal. Jake volgde vlak achter haar, langzamer, de knuffelolifant vasthoudend die nooit ver van zijn zijde was. Helen boog zich altijd voorover om ze allebei te knuffelen voordat ze hun jas aannam.