Toen de dageraad aanbrak, verhardde Helens zorg in iets zwaarders, het gevoel dat ze werd achtergelaten. Tegen de ochtend besloot Helen dat ze het raden niet meer aankon. Als Lisa niet zou bellen, zou ze zelf gaan kijken. Ze hield zichzelf voor dat ze alleen de tas zou afgeven en niets meer. Maar toen ze de tas over haar arm liet glijden, voelde ze de trilling in haar vingers.
De rit naar Lisa’s huis was stil, behalve het geluid van de ruitenwissers die een fijne motregen wegveegden. Toen ze hun straat in draaide, stuurde de aanblik van de lege oprit een rilling van onbehagen door haar borst. Ze parkeerde en stapte uit, de tas vasthoudend als een reddingslijn. De jaloezieën waren dicht. De veranda zag er kaal uit. Ze klopte een keer, toen nog een keer, harder.