Hun moeder, Lisa, verscheen even later, telefoon in de hand, haar toon kort maar vriendelijk. “Je bent een redder in nood, mam,” zei ze dan, terwijl ze een snelle kus op Helens wang drukte voordat ze zich naar haar werk haastte. De routine was zo vertrouwd, het leek wel klokwerk, een onuitgesproken choreografie die in de loop der jaren was geperfectioneerd.
Toen de auto eenmaal de straat uit was, keerde Helen terug naar de keuken waar twee lunchtrommels openstonden als uitnodigingen. Ze vulde ze met zorg: halve boterhammen, appelschijfjes, kleine briefjes geschreven in lusvormig cursief. Je bent dapper. Je bent geliefd. De kinderen giechelden toen ze ze vonden, deden alsof ze zich schaamden, maar Helen wist dat ze ernaar uitkeken.