Maar net toen de trekker werd overgehaald, kwam King overeind. De plotselinge beweging deed iedereen opschrikken – de pijl miste en plofte nutteloos in het vuil. Een brul doorkliefde de nacht, laag en woedend, terwijl King in een halve cirkel rondliep. Zijn lichaam rimpelde van de spanning, maar er was iets anders, iets dat Daniel en Noah bevroor.
In zijn kaken, stevig vastgeklemd, zat een donkere massa. Geen voedsel. Niet iets van de bewaarders. Een zwarte, vormeloze klomp, zwak glinsterend in het kunstlicht. Zonder aarzelen droeg King het naar de overkant van het verblijf en liet zich in een andere hoek vallen, zich er beschermend omheen krullend alsof hij het van de wereld afschermde.