Noahs gezicht lichtte altijd op, zijn gretige ogen schoten langs de giraffen en olifanten, langs het gekwetter van papegaaien en het getrompetter van de neushoorns, totdat ze bij de leeuwen aankwamen. Voor hem was het hele bezoek opgebouwd tot dit moment.
“Daar is hij, pap!” Noahs stem klonk door het lawaai heen terwijl hij Daniel naar de reling trok. Onder de troep was er altijd één leeuw die opviel. Hij was groter dan de anderen, zijn manen waren voller en helderder en gloeiden als gesmolten goud wanneer het zonlicht over de rotsen scheen.