Margaret gaf niet op. Ze bleef bij de reling staan lang nadat de anderen waren teruggestapt, haar stem laag en stabiel, door de stilte heen. “Je bent in orde, King. Ik ken je. Ik ken je al sinds je niet groter was dan mijn arm.” Elk woord was voorzichtig, geduldig.
King’s gegrom verzachtte, zijn ademhaling werd rustiger. Langzaam verschoof hij zijn massieve lichaam, de spanning vloeide van zijn schouders. Margaret bracht haar hand naar de grond, met de palm open, alsof ze hem overhaalde om zich zachtere dagen te herinneren. “Dat is het,” mompelde ze. “Laat me zien wat je hebt verborgen.”