Dan, alsof gedwongen door een begraven herkenning, King rolde lichtjes op zijn zij. Voor het eerst was de donkere bundel onder hem zichtbaar. Het personeel achter het glas slaakte een zucht. Het was geen voedsel. Het was geen kledingstuk of afval.
Het was een dier, klein, zwartharig, een uitgemergeld lichaam, elke rib onder de huid zichtbaar. Het lag eerst onbeweeglijk, toen trilde het vaag, een zwakke poging om zijn kop op te tillen. Noah greep zijn vaders mouw. “Pap… het leeft,” fluisterde hij.