Terug bij het kijkglas klampte Noah zich vast aan Daniels zijde, zijn ogen schoten heen en weer tussen de lege hoek die King bewaakte en het gebouw waar Ben was verdwenen. “Pap… is het oké? Denk je dat hij nog leeft?” Zijn stem trilde van zowel hoop als angst.
Daniel streek met een hand over het haar van zijn zoon, hoewel zijn eigen hart bonkte van onzekerheid. “We zullen het snel weten,” zei hij zachtjes. Eindelijk kwam Ben terug, met een vermoeid maar opgelucht gezicht. Hij hurkte voor Noah en sprak zachter alsof hij een geheim wilde delen. “Je had al die tijd gelijk. Het was een puppy. Zwak, hongerig, gewond… maar het komt goed. King was niet ziek, hij beschermde het.”