Noah schudde koppig zijn hoofd. “Nee, dat is het niet. King beweegt altijd. Hij kijkt altijd naar mensen.” Hij fronste zijn wenkbrauwen met de ernst die alleen een kind kan opbrengen. “Er is iets mis, pap. Ik weet het.”
De menigte om hen heen gleed voorbij met afgeleide blikken, gezinnen die kinderwagens trokken, tieners die lachten om de leeuwinnen die zich in de schaduw uitstrekten. Voor hen was de stilte van King onopvallend. Maar Noah keek niet weg, zijn vuistjes gebald tegen de reling alsof hij de leeuw weer tot leven kon wekken.