De groene velden, die eerder symbool stonden voor zijn onophoudelijke arbeid, veranderden in een heiligdom. Het was hier, te midden van de ruisende gewassen en de voedende aarde, dat Rohan een rustige ruimte vond voor zelfreflectie, een plek om in contact te komen met zichzelf en de spookachtige aanwezigheid van zijn tweelingbroer. De enorme uitgestrektheid diende als een kathedraal van troost, waar hij zijn unieke reis kon overdenken onder de uitgestrekte hemel.
Geleidelijk verdwenen de aanvankelijke schok en het ongeloof, vervangen door een blijvend gevoel van acceptatie en eenheid. Rohan was geëvolueerd van een enkele entiteit naar een harmonieuze dualiteit – hij was niet alleen Rohan, maar Rohan en zijn stille tweelingbroer, een unieke samensmelting van het onvoorspelbare mysterie van het leven. Hij was een bewijs van de vreemde wendingen en onverwachte wonderen van het leven, een levende belichaming van het buitengewone in het gewone.