De volgende ochtend arriveerde Rachel Ward met de rechercheur van het kantoor van de sheriff. Ze was kleiner dan Helen had verwacht, haar haren met grijze strepen, maar haar ogen waren scherp. De rechercheur had een oude map bij zich, waarvan de randen versleten waren. “We moeten hem zien,” zei hij rustig. “We hebben de originele foto’s om te verifiëren.”
Helen leidde hen naar kamer 304. De man lag tegen witte kussens, zag er zowel ouder als vreemd jong uit, alsof de tijd om hem heen was stilgezet. Rachel bleef in de deuropening staan, haar hand om de map geklemd. “Caleb?” fluisterde ze, met trillende stem. Zijn oogleden fladderden.