George volgde Thunder en de hond terwijl ze dieper het bos in draafden. Hun pas was vast en zeker, alsof ze precies wisten waar ze heen gingen. George wist niet zeker wat hij aan het einde van deze reis zou vinden, maar hij vertrouwde Thunder – en nu, zo leek het, vertrouwde hij de hond ook.
De bomen werden dikker naarmate ze verder het bos in liepen, de schaduwen werden langer naarmate het zonlicht door de takken filterde. George’s hart bonsde in zijn borstkas, niet van de inspanning maar van de stijgende verwachting. Er was hier iets, iets belangrijks. Waarom zouden Thunder en de hond hem anders zo ver van de boerderij hebben gebracht?