Twee straten verderop rook Vicky’s Diner naar koffie en gebakken uien. Een vrouw van in de zeventig, met scherpe ogen verzacht door vriendelijkheid, knikte toen Margaret de naam noemde. “Dave Lake, noemde hij zichzelf. Beleefd, hardwerkend. Speelde gitaar op onze open-mic avonden. Hij heeft hier zijn sporen achtergelaten, dat is zeker.”
Ze verdween even en kwam terug met een versleten foto: David op zijn zevenentwintigste, gitaar in de hand, lachend naar een kleine menigte. “Hij bouwde banken voor het gemeenschapshuis. Hielp kinderen hun fietsen te repareren. Iedereen mocht hem. Hij zei dat hij niet terug kon, niet zolang zijn ouders leefden. Te veel pijn, vond hij.”