Op Emily’s tiende verjaardag keek Clara toe hoe ze kaarsjes uitblies, omringd door klasgenootjes van school, de keuken vol ballonnen en papieren hoedjes. Emily’s wens was eenvoudig geweest: “Ik hoop dat mama nooit ziek wordt”, en Clara had zich verontschuldigd om naar het aanrecht te gaan, terwijl ze haar tranen bedekte.
Op haar veertiende was Emily rusteloos, ze krabbelde gedichten in haar notitieboekjes en testte haar grenzen met dichtslaande deuren en scherpe woorden. Maar als Clara haar huilend aantrof na een ruzie met vrienden, klom Emily nog steeds bij haar op schoot alsof ze weer klein was. Zulke momenten herinnerden Clara eraan hoe hard ze elkaar nodig hadden.