Nathan sjokte die avond het mortuarium binnen, zijn hoofd zwaar van de gedachte aan de vermiste apparatuur. Hij had verschillende koppen koffie gedronken om alert te blijven, vastbesloten om het hoofd te bieden aan wat er ook aan de hand was. Hij kon het gevoel dat er iets niet klopte niet van zich afschudden, maar hij kon zich niet laten beheersen door angst.
Toen hij in de stoel ging zitten, voelde de stilte dikker dan gewoonlijk. Het vage geritsel, waarvan hij zichzelf had overtuigd dat het bij de grap hoorde, begon opnieuw. Deze keer was het luider, hardnekkiger en de lucht om hem heen voelde kouder aan. Hij wreef over zijn armen en probeerde de kou te negeren.