Hij wilde terugkeren naar zijn stoel, maar een beweging viel hem op. De schimmige figuur verscheen weer, vlak bij het raam van de deur. Deze keer was het donkerder, zijn vorm duidelijker – bijna alsof hij naar hem keek. Nathans adem stokte in zijn keel. Hij knipperde met zijn ogen en de gedaante was verdwenen.
Zijn pols versnelde. Het is maar mijn verbeelding, dacht hij, maar hij kon het gevoel niet van zich afschudden dat hij niet alleen was. Het lijkenhuis, dat altijd een stille, steriele plek was geweest, voelde nu verstikkend aan. Hij kon het gevoel dat iets of iemand hem vanuit de schaduw in de gaten hield niet verklaren.