Met een diepe zucht dwong James zichzelf om naar de schuur te kijken. Zijn benen voelden zwaar aan en zijn hart bonkte pijnlijk in zijn borst. Maar de stem, de wanhopige pijn die hij met zich meedroeg, dreef hem vooruit. Hij kon het niet meer negeren, ondanks elk instinct dat hem zei te vluchten.
Hij liep door de achtertuin, elke stap langzaam en weloverwogen, het gewicht van het moment op hem drukkend. Zijn geest was in beroering, maar een gevoel van urgentie overspoelde zijn borst. Iemand was in nood en James wist dat hij hen niet kon achterlaten. Hij moest handelen.
Bij de drempel van het schuurtje aarzelde James, terwijl hij een laatste keer adem haalde. Met trillende handen draaide hij de deurknop om en bereidde zich voor op wat hem binnen te wachten stond. Hij verwachtte duisternis, verval, iets monsterachtigs. Maar toen de deur krakend openging, was hij sprakeloos: …….