“Dat zou een walvis kunnen zijn, maar die zwemmen niet zo dichtbij,” zei ze, meer uit gewoonte dan uit zekerheid. “Ook geen dolfijnen… niets van die grootte hoort hier te zijn.” John gaf geen antwoord. Het water was weer stil, maar ze staarden allebei nog steeds.
Ze staarden. Het water tilde de vorm op en liet hem los als een wezen dat ademt onder zijden lakens. Geen gespetter, geen spuitwater, geen meeuwen die erboven zwermden – alleen een stilte, een verontrustende stilte. John hield de camera weer omhoog, met zijn duim omhoog, bijna bang om nog een glimp op te vangen.