Toen de hap was genomen, liet Nolan zijn arm zakken, zijn aderen stroomden van opluchting. De beer snuffelde aan zijn laarzen en streek er met zijn vochtige snuit overheen. Al zijn instincten schreeuwden naar hem om weg te deinzen, maar op de een of andere manier bleef hij stilstaan, zijn ogen gericht op het massieve gezicht van het dier.
Een rommelende grom gaf het einde aan van dit fragiele moment. De beer draaide zich weer om en sjokte dieper de nacht in. Nolan stond daar met ingehouden adem en vroeg zich af of hij gek was om te volgen. Maar een ruk in zijn borstkas – deels angst, deels medelijden – dwong hem verder te gaan.