De mannen bonden zijn polsen vast met grof touw. Hij kon bloed in zijn mond proeven, waarschijnlijk van een gespleten lip. Het welpje jankte en dook dicht tegen hem aan. Nolan keek om zich heen, maar er was niemand anders om te helpen. Hij was alleen, overgeleverd aan hun genade.
Plotseling beukten donderende poten op het ijs achter de stropers. De moederbeer was teruggekeerd, haar woede straalde uit bij elke stap. Nolans hoop laaide even op, hij zag de criminelen verschrikt wegvluchten. Maar toen zag hij de verontrustende glimlach van één stroper. Er klopte iets niet.