Hij snoof diep en snelde naar voren, sneller dan Caleb voor mogelijk hield. Terwijl hij de afstand verkleinde, zag Caleb een lang litteken langs de zijkant van zijn rechteroog, een bleke rand tegen een dikke, gerimpelde huid. Door het litteken leek het dier nog strijdlustiger, alsof dit niet de eerste keer was dat het ergens voor vocht.
Zijn omvang schraapte luid over het ijs toen hij met zijn slagtanden vooruit op hem af stormde. Caleb rolde op zijn rug en zette zich schrap voor de klap, hij wist zeker dat dit het was. Maar de walrus liep vlak langs hem heen. Hij gleed naar de gemorste vis en liet zijn kop laag hangen, de stukken opscheppend met natte, snuivende aandrang.